Laat ik beginnen aan het einde van dit verhaal. Na terugkomst van mijn vakantie vind ik een envelop op mijn bureau. Daarin zit een kaart en een korte brief van de vrouw en dochter van Robert, de 65 jarige man die op de vrijdagmiddag voor mijn vakantie was opgenomen in het hospice. Die vrijdag bij binnenkomst in het hospice had hij tranen in zijn ogen gehad en zag ik hem ontspannen tijdens ons korte gesprek.
De tweede keer dat ik Robert trof was een week eerder geweest. Een collega vroeg of ik in het naastgelegen ziekenhuis een bezoek kon brengen aan Robert. “Je hebt hem al eerder gezien”, zei mijn collega, maar er ging niet direct een lichtje branden. Toen ik even later zijn ziekenhuiskamer binnenkwam herkende ik hem echter direct. Ik had hem inderdaad één maal eerder gezien in het ziekenhuis, maar dat was alweer zo’n 8 weken geleden. Ik was dan ook verbaasd om Robert daar aan te treffen; dacht dat hij het ziekenhuis al lang verlaten zou hebben.
Tijdens dat eerste bezoek 8 weken terug, sprak ik lang met hem over zijn uitgezaaide huidkanker, hoe die zijn nieren samen drukte en dat hij wachtte op een operatie (het plaatsen van een stent) om dit te verhelpen. En verder dat de operatie nu nog niet kon plaatsvinden omdat de immunotherapie zijn bloedcellen had aangetast en hij nu eerst een bloedtransfusie nodig had en verdere medicatie om zijn bloedwaarden op pijl te krijgen. Intussen had hij veel pijn in zijn benen en kon hij moeilijk uit zijn bed komen. Tijdens ons gesprek van ruim een uur maakte hij ondanks alles een positieve en opgewekte indruk. Hij was gericht op de toekomst en was hoopvol dat dit allemaal goed zou komen. Zijn vrouw en dochter waren ook aanwezig, vulden hem aan als hij het even niet wist en maakten grappen over hoe hij daar in bed lag.
Daarna verloor ik hem dus uit het oog tot mijn tweede bezoek acht weken later. Het verschil met mijn eerste bezoek kon niet groter zijn. Robert zag er niet goed uit; zijn gezicht was ingevallen, hij zag er vermoeid en somber uit, en alle spiermassa uit zijn benen was verdwenen. Hij sprak zachtjes met een gebroken stem. Hij vertelde zo goed als hij kon hoe het hem de afgelopen 8 weken was vergaan in het ziekenhuis. Dokter na dokter was aan zijn bed geweest, de nefroloog voor zijn nieren, de hematoloog voor zijn bloedwaarden, de oncoloog en de chirurg. Ondertussen voelde hij zich alleen maar beroerder. Hij at en dronk weinig, had nog steeds pijn aan zijn benen maar vooral voelde hij zich zo verschrikkelijk moe en somber. Dagen en nachten hadden zich aan hem voorbij getrokken, zonder duidelijk plan of richting. Ik luisterde en keek aandachtig en realiseerde mij dat Robert meest waarschijnlijk het einde van zijn leven naderde. De vermoeidheid, verminderde eetlust, het gewichtsverlies, en ook het feit dat niet één van de behandelingen echt leek aan te slaan, waren duidelijke signalen daarvan. Ik vroeg wat hij ervan zou vinden om over te komen naar het hospice, al was het maar om even van omgeving te veranderen? Hij hoefde niet lang na te denken en zei dat op dit moment alles hem beter leek dan nog langer in het ziekenhuis te blijven. We spraken af dat ik dit met zijn behandelend team in het ziekenhuis zou bespreken en dat hij dan over zou komen naar het hospice zodra er een bed beschikbaar was.
En zo belandde Robert een week later, op mijn laatste werkdag voor mijn vakantie, in het hospice. Het was inmiddels de derde keer dat ik hem trof en deze ontmoeting was een stuk korter dan onze twee voorgaande. Robert was erg vermoeid, de korte trip per ambulance van ziekenhuis naar hospice had veel van hem gevraagd. Hij opende zijn ogen en zei met tranen in zij ogen dat hij zo blij was uit het ziekenhuis te zijn, dat de tuin van het hospice zo mooi was in het zonlicht en dat hij heel graag wilde slapen nu. Terwijl hij zijn ogen weer sloot en in slaap viel, sprak ik kort met zijn vrouw en dochter. We waren het allemaal eens dat het belangrijkste voor de komende dagen was dat we ‘pas op de plaats’ zouden maken. Geen verdere onderzoeken en testen, alleen de hoognodige medicatie en vooral bijkomen van het lange verblijf in het ziekenhuis. We spraken af dat ze nu naar huis gingen om zelf ook wat te rusten. Morgen zouden ze terugkomen en de hond meenemen. Ik zei dat ze dan het bed naar buiten konden rijden, zodat hij van de tuin kon genieten.
Nu lees ik de woorden van Roberts vrouw en dochter. Ze beschrijven hoe goed dat eerste weekend in het hospice was geweest. Robert had genoten van familie en vrienden, de tuin, de zon en van een warm bad waar de verpleging hem mee had geholpen. De dagen daarna was zijn conditie snel verder verslechterd en nog voordat hij een week in het hospice was overleed hij. Zijn vrouw schrijft hoe het in eerste instantie moeilijk was voor haar dat hij het ziekenhuis verliet. Dat het voelde alsof het einde daarmee definitief werd ingeleid. Maar, vertrouwt ze me toe, uiteindelijk waren deze laatste dagen in het hospice de beste dagen die Robert in de maanden voor zijn sterven had gehad.
Terwijl ik de brief opberg en richting mijn werkplek loop denk ik terug aan de drie maal dat ik Robert zag. Aan de opgewekte en lachende man tijdens mijn eerste bezoek, aan de verslagen man die ik zag acht weken later, en daarna aan de opluchting, ontspanning en berusting die ik zag toen hij opgenomen werd in het hospice. Deze laatste ontmoeting duurde kort, Robert had niet veel kracht om te spreken, maar met zijn lichaamstaal zei hij alles en hij zei dat het goed was.
Hospice-arts Maarten Scholten schrijft voor het Landelijk Expertisecentrum Sterven over ervaringen tijdens zijn werk in een hospice in Engeland. Zijn korte verhalen zijn gebaseerd op échte patiënten maar geen waarheidsgetrouwe weergaven, dit om anonimiteit te waarborgen. Namen zijn fictief, gebeurtenissen kunnen zijn aangepast om het verhaal kleur te geven en soms zijn verschillende patiënten die hetzelfde mee maakten verweven tot één persoon.