Er was eens een koning en hij ging dood. Maar hij wilde niet. Onder zijn kleed op zijn borst droeg hij het horloge dat hij had gekregen van zijn moeder toen zij stierf. Toen zijn hofarts zag hoe vertederd de koning naar dat horloge keek, kreeg hij mededogen en zei: ‘Als alle bladeren van de bomen in uw paleistuin zijn afgewaaid, is het uw tijd.’ En hij verliet het paleis.
De koning gaf de paleishovenier de opdracht alle bomen en struiken in zijn paleistuin om te hakken en te vervangen door bomen en struiken waar geen blad aan zat.Toen de hovenier net voor de herfst klaar was, zag de koning door de tuin de Dood naderen. Deze sprak, aangekomen in de slaapkamer van de koning, met diepe basstem: ‘Majesteit, ik kom u halen…’ maar de koning wees naar buiten en antwoordde: ‘Nee, want er is nog geen blad gevallen!’ Toen vroeg de Dood waarom hij de treurwilg in de uiterste hoek van de tuin niet had laten omhakken. En met betraande ogen antwoordde de koning: ‘Dat kon ik niet! Die staat op het graf van mijn moeder’. De Dood knikte vol begrip en zei: ‘Als morgenavond de klokken in uw paleis tien uur slaan, kom ik weer. Dan kom ik u halen.’ En hij liet de koning achter.
De koning gaf zijn lakeien direct opdracht alle uurwerken in het paleis kapot te slaan, wat zij die nacht en volgende dag ook fanatiek deden. In de avond arriveerde de Dood opnieuw bij de koning in de slaapkamer, maar weer toen hij zei dat hij de koning kwam halen, schudde deze heftig het hoofd en zei: ‘Er heeft nog geen klok tien uur geslagen!’ De Dood antwoordde niet, maar op het moment dat hij zijn schouders ophaalde, klonk er van onder het nachthemd van de koning een speeldoosachtig tingelgeluidje. Geschrokken haalde de koning het uurwerkje van zijn moeder tevoorschijn.‘Waarom hebt u dat niet stuk laten slaan?’ vroeg de Dood. ‘Dat kon ik niet,’ snikte de koning, ‘het was van mijn moeder. Ze gaf het mij toen ze stierf…’ Weer knikte de Dood vol begrip en zei: ‘U hield veel van uw moeder, nietwaar?’ ‘Zielsveel!’ zuchtte de koning en zijn borst zwol van ontroering. ‘Zou u haar nog wel eens weer willen zien?’ vroeg de Dood met zachte stem.‘Oh ja! Dat is mijn liefste wens,’ riep de koning. Daarop ging de deur open en kwam zijn moeder binnen. Schreiend vielen ze in elkaars armen en de koning riep wanhopig: ‘Moeder, ik wil niet!’ Met haar broze handjes streek zijn moeder hem door het haar en antwoordde: ‘Jongen dat geeft niet. Je bent het al….’
Bron: Een sprookje van Godfried Bomans