Ooit las ik het volgende gedicht van Rutger Kopland: “Weggaan is iets anders dan het huis uit sluipen, zacht de deur dichttrekken achter je bestaan en niet terugkeren. Je blijft iemand op wie wordt gewacht. Weggaan kun je beschrijven als een soort van blijven. Niemand wacht, want je bent er nog. Niemand neemt afscheid, want je gaat niet weg”.
Dit gedicht grijpt mij aan, omdat ik bij mijn moeders dood wel degelijk het gevoel had dat zij de deur dichttrok achter haar bestaan. 15 jaar was ik toen zij een einde aan haar leven maakte. Een verwarrende en emotionele tijd was er aan vooraf gegaan. Mijn moeder en ik hadden een symbiotische band, nee gezond was hij niet te noemen, maar wat hield ik veel van haar. Zij had mij nodig om te kunnen leven, zoveel was wel duidelijk. En ik… Ik wist niet beter. Ik leefde voor haar en deed alles om haar een sprankje hoop te geven dat het leven de moeite waard kon zijn. Zij is gestorven in de psychiatrische instelling waar ze werd behandeld. Hoe eenzaam moet ze zijn geweest. Maar ook hoe eenzaam heeft het mij gemaakt. Op wie kon ik nu wachten?
Toch heb ik gek genoeg nooit een schuldgevoel gehad. Eigenlijk was er gewoon helemaal geen gevoel. Maar diep van binnen voelde ik een diepe wond, waarvan ik dacht dat die nooit meer kon helen.
Jaren later werd mijn vader steeds zwakker. Hij begon allerlei lichamelijke en geestelijke complicaties te krijgen. Ik wist dat het moment zou komen dat ook hij zou overlijden. Het enige wat ik echt zeker wist, was dat ik niet wilde dat ook hij de deur dicht zou trekken achter zijn bestaan. En dan bedoel ik niet door zelfdoding, maar door plotseling in zijn slaap te overlijden. Ik hoopte zo dat het mij gegeven zou zijn om afscheid van hem te nemen.
En dat moment kwam. Nog heel recent viel hij en brak zijn bekken. Eenmaal in het ziekenhuis raakte hij in een delier en ging snel achteruit. Hoe dierbaar was het dat we vanaf dat moment een bed aan mochten schuiven naast de zijne. Om hem niet in paniek te laten raken, bleven mijn broer en ik om en om bij hem slapen. De rest van de familie was overdag in ‘shifts’ voortdurend bij hem. We hebben nog samen met hem kunnen lachen om de grappige gezichten die hij kon trekken, ook toen praten eigenlijk al niet goed meer lukte.
We hielpen de verpleging tijdens het verschonen en spraken hem rustgevend toe als hij bang of in paniek was. In de laatste nacht dat ik bij hem sliep, ging hij fors achteruit. Wat ben ik blij dat ik op tijd de andere familieleden heb kunnen laten weten dat het niet lang meer zou duren waardoor hij in alle rust met ons om hem heen zijn laatste adem uitblies.
Ook de laatste zorg hebben mijn broer en ik zelf gedaan (op aanwijzing van de laatste zorg medewerkers). Mijn andere broer en zus wilden er liever niet bij zijn en de vrouw van mijn vader vond het in eerste instantie ook best spannend leek het. Mijn broer en ik nodigden haar uit om op een stoel in de buurt te gaan zitten en haar de mogelijkheid te geven dat ze weg kon lopen als het haar teveel werd. Vervolgens begonnen wij mijn vader te wassen en aan te kleden. Eigenlijk was dit voor mij het mooiste deel. We hebben hem zo liefdevol verzorgd, zo waardig aangekleed dat langzaam iedereen dichterbij kwam en mijn andere broer zelfs de bril bij mijn vader opzette. Zo werd het echt een moment van ons allen samen.
Het stervensproces van mijn vader heeft de wond van het overlijden van mijn moeder grotendeels kunnen helen. Nog meer dan ik al deed, wil ik mij er hard voor maken dat de dood bij het leven mag horen. Daarmee wordt weggaan gewoon een soort van blijven.