In dit essay in boekvorm werpt Marli Huijer een kritische blik op hoe wij in onze huidige moderne maatschappij – in de publieke opinie, de politiek, de economie en de (medische) wetenschap – omgaan met lijden en sterven. Mede tegen het licht van de coronapandemie krijgt het volgens haar observering te weinig ruimte, omdat wij door vergaande technische ontwikkeling en medicalisering meer gericht zijn op herstel en perfectie dan op verval en imperfectie. Een visie die jong noch oud goed doet: de jongere vreest voor verval en lijden en de oudere die met verval en lijden te maken heeft wordt afgewezen, niet gezien.
Als hoogleraar publieksfilosofie belicht zij het onderwerp onder andere aan de hand van filosofische stromingen, haar eigen filosofische beschouwingen, en haalt ook statistieken aan met betrekking tot ziekte en ouderdom. Dit doet ze op een goed leesbare en vlot geschreven wijze. Het essay zet je aan om na te denken over de wijze waarop je zelf naar verval en vergankelijkheid kijkt en in hoeverre je daar de regie over wilt voeren als je er persoonlijk mee te maken krijgt.
Ook is het een oproep naar de samenleving toe om na te denken over wat wij als een betekenisvol leven beschouwen en om tot meer acceptatie te komen ten aanzien van de eindigheid van de mens, daar met relativerende humor mee om te gaan en het contact tussen ouderen en jongeren meer te faciliteren om deze zaken te bevorderen.
De schrijfster roept ons op, als maatschappij en individu, om het huis van de sterfelijkheid te bewonen, niet af te wijzen. “Het huis van de sterfelijkheid moet weer gewaardeerd en gerepareerd worden”, aldus Marli Huijer.