De eerste week na je overlijden heb ik een fantoomvader. Je bent gestorven, maar onder mijn huid, achter mijn voorhoofd, in mijn hart leef je nog.
Je zit voor de televisie te kankeren op Oranje. (‘Doetjes. Het Nederlands elftal moet leren moorden.’) Je checkt elke ochtend het oliepeil van je Peugeot. Je bladert nog eens door Hillegom in Ansichten (1900-1950). Je schoffelt in de tuin en plukt vergeelde bladeren uit de heesters. Je verrijdt liters benzine om vlak over de Duitse grens een fles whisky te kopen, want: drie euro goedkoper dan in je eigen Drentse winkelcentrum.
Onzin, je bent er niet meer. Nou ja, toch wel, maar in de koelruimte van een mortuarium. Iets in mij ontkent het – zo hardnekkig, zo verregaand dat ik op een avond om halfelf, onze vaste tijd, de telefoon pak. Automatisch toets ik jouw nummer in. Ik moet je iets vertellen, het is belangrijk voor me: mijn vader is dood.
Uit: En altijd maar verlangen. De liefdesoorlog van mijn ouders. Frénk van der Linden, www.lsamsterdam.nl