Je zult maar foetus zijn. Je zult maar denken dat de wereld zo is als je haar op dat moment kent en ervaart. Hoe zou je ook anders kunnen? Je bent pas onlangs in die wereld wakker geworden. In een nog dromend bewustzijn ben je ontwaakt en aarzelend ben je je bewust geworden van de dingen, de wereld om je heen.
Ervaren gaat niet veel verder dan een warme mantel van water. Schemerige warmte omsluit je. Je weet je gedragen in een deinende, zacht meegevende omhulling. Je besef reikt niet verder. Er is duister, af en toe wat doorkomend licht. Vage zachte geluiden dringen door. Stemmen, een sissend bonken van een hart. Een hart? Het ís, om je heen. Het heeft nog geen naam. Er zijn nog geen begrippen. Je denkt: “Dít is de wereld, zó is het bestaan”. Je weet niet beter.
Je hecht je aan deze wereld. Met volle overgave schiet je wortels van vertrouwen en bestaan in die wereld, in de levende omhulling van vliezen en placenta. Dat is je zekerheid. Dáár haal je adem, dáár voed je je, daarin besta je, ben je verankerd. Een vertrouwde bodem, grond onder je bestaan. “Zie hoe ik hang aan snoeren, levenslang”, zegt de dichter. Je zult maar foetus zijn en denken: “Zo is het goed. Dit is Het Bestaan, zó zal het zijn”.
En dan ….! Dan begint de aarde onder je voeten van vliezen en hulsels te beven, het te begeven. Vertrouwde, zekere verbanden laten los. Bloedvaten scheuren, de adem wordt bijkans afgesneden. Die vertrouwde schoot begint te bewegen. Je wordt verdreven uit het paradijs, je grondvesten wankelen. Het water dat je al die tijd droeg, omhulde en doorstroomde, vloeit weg. Je wordt naar buiten gedreven. Naar buiten? Er is geen “buiten”, er is geen “ander Zijn”. Het is onvoorstelbaar dat je verder zou kunnen leven zonder die wereld waarin je bent ontwaakt, die je droeg en zo vertrouwd was. Je verkeert in nood, je sterft ….
Maar dan gebeurt het onvoorstelbare. Aan de andere kant van een tunnel, leef je door. Het is mogelijk. Lucht verzengt je longen, maar je haalt adem. Ongekend leven. Er is licht, heldere geluiden, maar ook warme handen die je opvangen, armen die je dragen en koesteren. Je kunt je voeden: er is een warme borst, waarbij je opnieuw thuis komt.
Is het niet hetzelfde soort besef dat ons verhindert over de grens van onze dood heen te zien? Hoe onvoorstelbaar is het niet dat wij verder zouden kunnen leven zonder dit alles dat nú onze wereld, onze werkelijkheid is? Dit lijf, al zoveel jaren mijn vertrouwde huis. Deze wereld waarin ik mijn bestaan verzekerd weet. Een “ginds”? Een bestaan “buiten”? Het kán niet zijn! Stel je eens voor dat je nu, in déze werkelijkheid, opnieuw foetus bent? Dat je door de tunnel geboren kunt worden in een ander bestaan, doorleeft aan de andere kant. Is het onvoorstelbare een mogelijkheid? En wie weet, wordt er in die andere wereld wel op je gewacht, is men daar in verwachting?
Geboren worden: sterven uit de samenhang van voorgeboortelijke bestaan, komen van daar naar hier.
Sterven: weggaan van hier, aan de andere kant in een daar geboren worden.
Geboren worden en sterven, twee gezichten van dezelfde beweging?