‘Prachtig, die dooie plant.’ zegt mijn vader zonder enig sarcasme. Terwijl het stil tussen ons blijft, volgt mijn blik zijn wijzende vinger richting een grote stenen pot in mijn tuin. De pot is bedekt met stekelige bruine stengels zonder bladeren. Maar aan één van die kale stengels hangt een komkommer. ‘Prachtig,’ zegt mijn vader nogmaals, ‘dat zo’n bijna dooie plant nog vrucht geeft.’
Als mens zijn we onderdeel van de kringloop van de natuur. We worden geboren, waarna we groeien en bloeien in een grote variëteit. Soms kort, soms uitbundig en soms in verborgenheid. Na de groei en bloei van het leven, volgt een neergaande lijn en keren we weer terug naar de aarde. Dit toont aan dat het leven uniek en eenmalig is, waarin de natuur een spiegel vormt voor ons bestaan.
Ik kijk nog eens naar de komkommerplant die aan het einde van zijn leven een vrucht nalaat. ‘Wat is de vrucht van ons, van mijn, leven?’ vraag ik mij in stilte af. Zijn dit mijn gerealiseerde idealen, mijn kinderen of dat ik op zielsniveau wijzer mag worden?
Mijn vader heeft lange tijd de neergaande lijn in zijn leven proberen te omzeilen door zich vast te klampen aan zijn gezondheid. Sterven en de dood waren onderwerpen die in mijn familie niet of nauwelijks werden besproken. Maar toch, hoewel mijn vader een man van weinig woorden is, herken ik in zijn uitspraak – ‘Prachtig, die dooie plant.’ – een groeiende acceptatie van de eindigheid van het leven; de eindigheid van zijn (fysieke) bestaan.
Wat is de vrucht van mijn leven…? Terwijl ik naar mijn vader kijk realiseer ik mij dat de vrucht van zijn leven, ook mijn leven omvat. Zo nemen we, in verbondenheid maar ieder voor zich, onze plek in, in de natuurlijke kringloop van het bestaan.
En de komkommer? Die is inmiddels volgroeid en klaar om geoogst te worden.