De middag loopt ten einde. Mijn dienst zit er op. Ik loop naar buiten waar de voorjaarszon nog steeds uitbundig schijnt. Het is stil. In deze bijzondere tijd is mijn auto de enige op de parkeerplaats van het hospice.
Vanuit mijn ooghoek zie ik ter hoogte van onze fietsenberging opeens een paar stoelen, die daar normaal gesproken niet staan. Met hun gezichten opgeheven naar de zon zie ik er een vrouw, een man en een kind zitten. Tussen de vrouw en de man zit de voorgeschreven anderhalve meter afstand. Ik zie nu dat de vrouw onze nieuwe gast van appartement ‘Kersenbloesem’ is, met één van haar zoons en zijn dochtertje. Op een geïmproviseerd tafeltje staan koffie en een glas limonade. De nog betrekkelijk jonge vrouw ziet er kwetsbaar uit, maar ze straalt op dit moment aan alle kanten. De laatste keer dat ik haar zag, lag ze vermoeid in de kussens van haar bed. Maar nu herken ik onmiddellijk de knappe vrouw uit het paspoort, waarvan ik bij haar opname een kopie maakte. ‘Wat zie je er mooi uit!’ zeg ik oprecht ‘en wat heerlijk dat jullie hier zo fijn samen zitten’. Wat verlegen door mijn compliment beaamt ze dat ze ontzettend blij is met het mooie weer, zodat ze haar kleindochter tóch nog dicht bij zich kan hebben.
Door de huidige bezoekmaatregelen in het hospice, mogen kleinere kinderen nu even niet meer naar binnen. Vanuit de tuin achter glas zwaaien kan wel, maar dat oma met dit mooie weer zelf lekker naar buiten kan, biedt een kans. En die kans hebben drie paar handen gretig aangegrepen. Ik zie drie mensen, die op deze zonnige plek helemaal in het moment zijn. Ondanks de geldende beperkingen – of misschien wel dankzij – genieten zij enorm van elkaars gezelschap. Stralende eenvoud. Straks komt er nog een andere zoon met zijn vriendin, waarmee mevrouw samen zal eten. Zij hebben beloofd een wijntje mee te nemen en ook daar verheugt ze zich op. Ik voel diepe ontroering; het kleine is hier vaak zó groot. Alsof ze het aanvoelt, glimlacht ze naar me en dan vertrouwt ze me toe: ‘Dit is alles. Dit is alles wat er toe doet. En nu, aan het eind van mijn leven, besef ik dat pas echt’.