Ik kom op een kamer waar een vrouw in bed ligt.
Ze is helemaal alleen op de kamer, er staan prachtige bloemen, in de vensterbank, op het tafeltje… Allemaal verschillende boeketjes. Ook zie ik een stapeltje kleurboeken, alles liefdevol geordend. Je ziet dat hier veel liefde is binnen gebracht.
De vrouw heeft een vriendelijk blozend gezicht, ze heeft donker haar. Ik vraag haar of ik mag binnenkomen.
– Ja hoor zegt ze. Ik ben wel een beetje moe.
Ik zeg haar dat ik de bloemen zo mooi vind. Ze glimlacht. Ze vertelt me dat ze uit een groot gezin komt, met vijf zussen. Vandaar de vele bloemen.
Ik laat haar de voorleeskoffer zien en ze wordt meteen enthousiast.
Ik heb een vrijwilliger bij me van het ziekenhuis, Borus, hij is jong, heel sociaal en om den duvel niet verlegen.
Hij praat makkelijk met de mensen en introduceert zichzelf.
Ik lees haar voor uit Toon Hermans. Vandaag het liedje ontdekt van Toon Hermans: “Appels op een tafelsprei”. Door Mathilde Santing prachtig gezongen.
Ik heb tot slot dit prachtige liedje opgezet voor deze vrouw. Ze raakt ontroerd, ik zie uit haar ooghoek een traantje rollen. Op dat moment komt haar man binnen. Hij voelt de sfeer goed aan en gaat behoedzaam bij haar zitten. Ik kijk op zijn rug. Ik zie dat hij haar liefkozend over de wang streelt.
Dan zie ik plotseling zijn schouders schokken. Ze huilen nu samen. Hij strijkt over haar gezicht, haar gekortwiekte haar…
– Ze is zo lief, zegt hij…
– En kijk nou toch eens, nu ligt ze er zo bij… altijd voor iedereen klaar gestaan…
De tranen blijven stromen.
Ik zeg dat het niet mijn bedoeling is, ze aan het huilen te maken….
– Geeft niet, zegt hij, het is goed dat we even huilen… Dat hadden we nog niet gedaan ….het lucht op… Even later bij het verhaal “Dansen” van Nico Dijkshoorn, stromen de tranen weer opnieuw.
– Jullie zijn niet meer te stoppen, grap ik…en ja hoor, ik zie een glimlach verschijnen door de tranen heen….
Enige weken later krijg ik een berichtje van Harry, dat Toos inmiddels in een Hospice ligt in Spijkenisse en dat hij het heel fijn zou vinden als ik nog een keer langs zou kunnen komen.
– Ze heeft er toen zo van genoten, vertelt hij. En hier in het Hospice vraagt ze er steeds naar.
– Ik wil haar dit nog geven, zegt hij
– Hoe is ze er aan toe? Vraag ik.
– Slecht, zegt hij. Ze is al ver weg, ze slaapt veel. Maar ze reageert wel!
Ze knijpt af en toe in mijn hand.
De volgende dag haalt Harry me op van ‘t metrostation.
Ik kom in het Hospice De Waterlelie, waar vijf mensen verblijven.
– Ik ben zo blij dat je komt, zegt hij.
Er wordt koffie en thee op een blaadje gebracht en ik ga met Harry naar hun kamer.
Net als in het ziekenhuis zie ik hoe liefdevol alles is neergezet. Verse bloemen, kaartjes, dierbare spulletjes. Een grote foto van het gezin op de muur.
– Kijk! hij wijst me op een briefje wat ik hen heb gegeven de vorige keer. “De kortste weg tussen twee mensen is een glimlach.”
Ik vind ‘t een mooie spreuk om achter te laten en bij wijze van grapje voeg ik er dan aan toe:
– Voor als het verplegend personeel chagrijnig is!
Hij heeft het bij een plant gezet.
– En kijk, daar hangt jullie kaartje! Hij doelt op het kaartje dat we altijd achterlaten bij wijze van aandenken. Daarop staat waar we over gepraat hebben, wat we hebben voorgelezen en welk liedje we hebben beluisterd.
Ik voel me welkom en ben dankbaar dat ik hier mag zijn.
Bijzonder dat ik iets kan betekenen voor hen beiden.
Ik heb een paar gedichten en liedjes uitgezocht. Ik vond het lastig wat te kiezen, niet te zwaar, of somber, iets wat toch troostend kan zijn. Ik heb nog nooit een bezoek afgelegd in een Hospice en ben dus een beetje onzeker waar ik wel of niet goed aan doe. Ik ga maar af op mijn intuïtie, bij het uitzoeken van het materiaal; het moet over liefde gaan!
Ik begin met:
DE BRUG
Breng mij op weg tot aan de brug.
Ik ben zo bang om daar alleen te staan.
Als we daar zijn, ga dan niet direct terug,
maar wacht tot ik overga en zwaai me na,
dan voel ik me heel veilig en vertrouwd.
Breng mij weg tot aan de brug.
Ik heb geen idee hoe diep het water is.
De overkant lijkt me zo ver.
Je kunt de oever hier niet zien.
Zo ver het oog reikt, zie ik mist.
Ik twijfel aan het verder gaan.
Breng mij weg, tot aan de brug
en ga dan niet te vlug, terug.
Zwaai je mij na als ik er over ga.
Een heel klein duwtje in mijn rug,
is alles wat ik nog verlang van jou.
Dank je voor je liefde en je trouw.
Ik ga nu gauw,
want het begin is reeds in zicht:
ik voel de warmte van een licht.
Toine Lancet
En…
DE SEIZOENEN.
Ze speelden samen in de volle zon
of sliepen in het gras onder de bomen
Het leek of het nooit anders worden kon
En dat er nooit een einde aan zou komen
Zij noemde hem mijn grote sterke dromer
En hij wist duizend lieve naampjes op een rij
Maar elke lente gaat voorbij
en in een keer was het zomer
De hitte van de dag was wel een last
Maar wie gezond en sterk is kan daar tegen
En af en toe bij wijze van contrast
trok god de hemel toe en stuurde regen
Voor droefheid was maar oh zo weinig reden
Ze konden ongestoord gelukkig zijn en blij
Maar ook de zomer gaat voorbij
en de herfst stond aangetreden
De dagen werden kort de nachten lang
de storm begon vervaarlijk hard te huilen
Maar dat maakte hen helemaal niet bang
Ze hadden toch elkaar om bij te schuilen
De regen sloeg de kaal geworden bomen
En vormde plassen in de eens zo groene wei
Maar ook het najaar gaat voorbij
en de winter is gekomen
Kortstondig als het gras is ons bestaan
Dat feit is met geen woorden weg te praten
Waarom loop je zo fanatiek vooraan?
Terwijl je morgen alles los moet laten
Misschien is er ook dan nog ergens iemand
Om je te helpen bij dat allerlaatst karwei
Want ook de winter gaat voorbij
wat er daarna is weet niemand.
Daarna een liedje van Toon Hermans, “Appels op de tafelsprei”, gezongen door Mathilde Santing, want dat vond ze vorige keer zo mooi.
Daarna het gedicht:
VOOR EEN DAG VAN MORGEN
Wanneer ik morgen ga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad
hoe lief ik je had.
Maar zeg het aan geen mens,
ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man
alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.
Ik hou haar nauwlettend in de gaten of zij reageert. Als er muziek door de kamer klinkt merk ik verandering in haar gezicht.
Ik probeer weer een liedje van Toon Hermans: “Als Liefde niet bestond”, gezongen door Wende Snijders en “Lieverd” gezongen door Toon Hermans zelf.
Tenslotte: “Dek me toe”, van Paul Bogaert, uit Komrij, verzamelde gedichten.
DEK ME TOE
Zeg me dat het tijd is, zeg me dat ik moe
ben, geef niet toe aan verzet,
geef me een washand, de beer die ik ken,
wijs me mijn bed, dek me toe,
ruik naar zeep, vertel mij hoe
prinsessen slapen als bij wonder
en verdwijn maar, ga niet te
ver, stop mij onder, dek me toe,
laat mij alleen, strooi in mijn ogen
geen zand, breng geen lied ten
gehore, verzoen mij niet met de nacht,
doe wat ik doe, dek me toe.
Harry kijkt steeds of zijn vrouw een reactie geeft, en op een gegeven moment, bij het liedje van Toon Hermans, ”Als liefde niet bestond”, gezongen door Wende Snijders, keek ze even heel helder de ruimte in. Het was een magisch moment.
Harry vertelt over de prachtige zeereizen die ze samen gemaakt hebben naar het noorden van Noorwegen. Dat ze samen zijn opgestapt in Bergen op weg naar Kirkenes, 2500 zeemijlen varen tussen de fjorden door, met schitterende landschappen. Hij zag elke dag een ander schilderij voorbijgaan. Ver voorbij de poolcirkel, vertelt hij, hebben ze een sledehondentocht gemaakt bij maanlicht in Tromsø, de poort naar de Noordpool. Geweldige uitstapjes als de Polarlys of de Nordnorge gemaakt, plaatsen die ik niet ken, en waar ze in een leuk haventje aanmeerden. Het prachtige noorderlicht hebben ze samen gezien. Hij vertelt het alsof hij er weer samen met haar is…en ik met hen…
– En dan Frankrijk…vertelt hij, dat ze in Frankrijk dagenlang door de prachtige zonnebloem gebieden reden, en dat er geen eind aan kwam en dat ze het zo mooi vonden.
Ik vind op de valreep nog een gedicht over zonnebloemen, geprint op een prachtige illustratie van zonnebloemen.
We hebben afgesloten met “Ik ben altijd zo vrolijk”, van Herman van Veen.
– Dat vond ze altijd zo’n leuk liedje, zegt Harry. Even wat vrolijkheid in de kamer, maar tegelijkertijd bizar om naar te luisteren.
Dan is het moment gekomen dat ik afscheid moet nemen. Harry brengt mij weer met zijn auto terug naar het metrostation.
Het is een stralende, veel te mooie dag.
De volgende dag is Toos overleden. Geruime tijd daarna heb ik dit verhaal geschreven en vraag aan Harry toestemming om het op onze site te mogen plaatsen, met verandering van de namen. Dit is zijn antwoord:
Hallo Guusje,
Ik sta helemaal verbaasd over je mooie verhaal die je op je website wil plaatsen. Geweldig dat zoiets ook op ons pad komt. Een heel heel ontroerend en mooi gebaar en doe ons één plezier…
Zet onze namen er maar gewoon bij want Toos was Toos en ik ben Harry, zo was het, zo is het en zo blijft het.
Ik ben reuze benieuwd en ga je verhaaltje vanavond aan Toos voorlezen.
Dankjewel, echt geweldig mooi!
Groetjes
Harry van Veen
Guusje Eijbers, 2016 – Voorleessessie Hospice De Waterlelie