Rond twee uur kom ik aan bij een zorgcomplex aan de rand van de stad, waar ik een afspraak heb. Ik passeer een man in een North Face-outdoorjas, die me onderzoekend aankijkt. Het blijkt Steven te zijn, die al op de uitkijk stond.
Na een hartelijke ontvangst loop ik met hem mee naar binnen. Hij woont op de derde verdieping. We lopen de trap op door een steriele wit betegelde hal. Bij zijn deur hangt een bord met zijn naam: SIR STEVEN, met daarnaast een tegeltjeswijsheid en een klein papiertje met 2X KLOPPEN A.U.B. Kennelijk doet zijn bel het niet.
Hij laat me voorgaan. Ik wil mijn jas ophangen, maar er is geen kapstok. ‘Leg maar op mijn bed.’ Achter het bed staat een grote volière met drie kanaries. Hij is er zeer aan gehecht, vertelt hij direct. ‘Samen met Radio 4 vormen zij mijn gezelschap.’
Dan lopen we de woonkamer in. Steven is een natuurliefhebber, dat valt direct op: in de hoek staan een wandelstok en een telescoop, en op de vensterbank ligt een verrekijker. Er staan slechts een paar boeken in de kast, maar het zijn allemaal vogelboeken. Aan de muur zijn op verschillende plekken krantenknipsels opgeprikt: over de herfst, paddenstoelen en recent aangerichte stormschade in een natuurgebied. Zijn lievelingsplek is de houten stoel bij het raam, vertelt hij. Daar kijkt hij uit op een enorme prunus. Het is eind november en de boom staat volop in bloei. Ik vraag ernaar. Hij vertelt glunderend dat deze prunus wel drie keer per jaar bloeit omdat hij is geënt op een andere boom. Direct na de winter bloeit hij vaak nog een keer. En dan weer in het voorjaar. Voor we beginnen serveert hij thee. Eerst krijg ik een kopje. Even later brengt hij een schoteltje waar ik straks mijn theezakje op kan leggen. Daarna komt hij met de waterkoker en schenkt het hete water erin. Vervolgens moet hij nog een vierde keer terug naar zijn keukenblok om nog een theezakje halen. ‘Ik krijg eigenlijk nooit iemand op bezoek,’ zegt hij verontschuldigend.
Steven vertelt me een intens, emotioneel verhaal met een mengeling van verdriet, pijn en boosheid die verbonden is met een gemis uit zijn kinderjaren. Vaak moet hij huilen, meestal zonder tranen. Ook vertelt hij met passie over mooie dingen die hij heeft meegemaakt, reizen die hij heeft gemaakt, avonturen die hij heeft beleefd als bioloog in Afrika. Toch is de grondtoon van zijn leven dat hij nooit is geworden wie hij had willen zijn. De mogelijkheden die hij in zich had, zijn niet uit de verf gekomen. ‘De verdrietkant van mijn leven kennen de meeste mensen niet. Die denken: wauw, wat heb jij allemaal gedaan en beleefd in Afrika! Als ik terugkijk op mijn leven, is het niet zo dat ik mezelf dingen kwalijk neem. Eigenlijk is er niet één ding waarvan ik zeg: “Stom, dat had ik nooit moeten doen.” Ik heb mijn hart gevolgd en het naar mijn beste weten en kunnen – met die loodzware rugzak van me – tot hier weten te brengen.’ Met die loodzware rugzak doelt hij op zijn moeizame kindertijd, waar hij in ons gesprek nog uitvoerig over zal vertellen.
Steven vindt zijn leven voltooid, maar niet voltooid in de zin van geslaagd. ‘Toen ik lid werd van de NVVE kwam ik dit artikel van Marten Toonder tegen.’ Hij houdt mij een kopie voor met de titel: ‘Het besluit dat het genoeg geweest is, is een heilig besluit’. ‘Dat herkende ik enorm! Daar komt het voor mij ook op neer. Het is genoeg geweest, en dat is een heilig besluit. Natuurlijk zit daar bij mij een heel verhaal achter, maar elke avond als ik hier ik-weet-niet-hoeveel kilometer door die kamer heen en weer loop te ijsberen, dan weet ik: het is genoeg geweest. ‘Ik ben aan het onthechten gegaan; dat noemt Marten ook in zijn artikel. Hij was natuurlijk wel een stuk ouder dan ik, maar dat maakt in dit soort situaties niks uit. Ik ben pas net zeventig, maar ik ben nu al toegekomen aan zijn titel. Het is genoeg. Dat woord is voor mij beter dan voltooid; dat vind ik eigenlijk een ongelukkige uitdrukking. Voltooid is geslaagd. Dat geldt misschien voor Toonder. Hij kon zijn laatste dagen doorbrengen in het Rosa Spier Huis, samen met andere kunstenaars. En hij kon terugkijken op zijn successen met Tom Poes en de heer Bommel. Trots op wat hij had bereikt. Hij liet iets achter, maar dat geldt voor mij niet. Het is niet voltooid in de zin van…’ En dan begint hij te huilen. ‘Mijn leven is gewoon één grote zoektocht geweest, en ik heb nooit precies geweten waarnaar. Ik leef met een kolossaal droevig gevoel.’
De laatste jaren heeft Steven last van zijn lippen gekregen. Het is echt opletten tijdens het eten dat hij er niet op bijt. Als dat wel gebeurt, raakt hij bijna in paniek. Hij vertelt erover: ‘Als ik tegen een hoek aan loop of op mijn lip bijt, of de deur niet goed heb dichtgedaan, of iets laat vallen, dan is er meteen een waanzinnige pijn. O, ik heb genoeg, genoeg van die pijn! Ik heb mijn hart gevolgd, maar ik ben altijd in dat alles eenzaam gebleven. Ik doe het goddomme allemaal in mijn eentje.’ Hij nuanceert: ‘Ja, behalve als ik naar mijn vaste vakantieadresje ga. Dat is heerlijk. Daar kan ik gewoon zeggen: “Ja, graag.”
’Het is niet alleen de pijn in zijn eigen leven, de nare herinnering aan een afwezige vader en een liefdeloze moeder. Ook de pijn in de wereld kan hij niet meer aanzien. Vlak bij zijn huis is een klein stukje natuur, midden in de stad. Samen met een clubje liefhebbers hield Steven dat parkje bij. Maar de grofheid, de brutaliteit waarmee jongeren de boel daar vervuilden: hij vond het te pijnlijk om daar nog langer mee geconfronteerd te worden en is ermee gestopt. De vervuiling staat symbool voor wat hij ‘wereldpijn’ noemt. Wat wij ‘de wereld aandoen’ is voor hem ‘onverdraaglijk’. Dat is voor hem ook een reden om weg te willen uit deze wereld. Steven citeert de Zuid-Afrikaanse filosoof David Benatar: ‘Coming into existence is a great harm. It would be better never to have been.’
‘Echt, ik heb niks meer wat me pakt, ik heb alle vogels gezien, alle paddenstoelen, het hoeft niet meer.’ Hij denkt even na en zegt: ‘Als ik beneden aanschuif bij het koffiedrinken, realiseer ik me dat het intriest is dat ik op deze manier de tijd volmaak. Ik praat even bij, maar als ik terug naar huis loop, denk ik: het is alleen maar troost, alleen maar tijdvulling.
Als Steven voor zijn raam staat, kijkt hij aan de overkant bij de verpleegafdeling naar binnen. Dagelijks ziet hij ouderen die zwaar invalide zijn en de hele dag in hun stoel zitten. Hij heeft het daar moeilijk mee: ‘Soms wordt zo’n karkasje in een rolstoel even rondgereden in de tuin. Het is gewoon verschrikkelijk.’ Steven vraagt zich hardop af wat dat nog met mens-zijn te maken heeft. Hij moet er niet aan denken dat hij ook op de verpleegafdeling terecht komt. ‘Mijn leven heeft nu al geen zin meer, maar dan helemaal niet meer.’ Hoewel hij zijn appartement prettig vindt – ‘het is alsof ik in een hotel zit, ik kan mee-eten, ze koken zelfs vegetarisch en als ik hulp nodig zou hebben, is die beschikbaar en verder kan ik helemaal mijn eigen gang gaan’ – vindt hij het tegelijk ‘een kloteplek’. En dan gaat het hem vooral om de sfeer in het complex. ‘Het is de sfeer van die zusters. Ze bedoelen het niet verkeerd, maar dat zorgen en betuttelen stuit me tegen de borst.’
Steven realiseert zich heel goed dat hij zelf ook ouder wordt. Zichtbaar aangedaan vertelt hij over het moment waarop hij zeker wist dat zijn tijd gekomen was: ‘Nog niet zo lang geleden ging ik met een vriendin op stap, we gingen vogels spotten. Op een gegeven moment zeg ik tegen haar: “Joh, ik moet even plassen.” Dus ik loop de hut uit en ga ergens staan’ – even houdt hij in, vervolgt dan – ‘en ja, om het maar gewoon te zeggen: op datzelfde moment poep ik ook in mijn broek.’ En dan nadrukkelijk: ‘Ik heb staan huílen daarbuiten! Ik ben ongelooflijk bedroefd geworden.’ Snikkend voegt hij eraan toe dat het later nog een keer is gebeurd. Als ik vraag wat hem daar zo verdrietig over maakt, zegt hij: ‘Het is iets waar ik totaal geen controle over had. Het gebeurde zomaar, los van mij.’ Hij kijkt peinzend voor zich uit. ‘Ja, dat is het: ik stond daar en het gebeurde zomaar, ongewild.’
Stevens’ verhaal stopt hier niet, maar krijgt een onverwachte wending. Benieuwd? Lees hoe dit verhaal zich verder ontwikkelt in het boek Voltooid leven, over leven en willen sterven.
Els van Wijngaarden promoveerde op onderzoek naar Voltooid leven. Haar onderzoek werd bekroond met de Dissertatieprijs van de Stichting Praemium Erasmianum. Over haar onderzoek schreef zij ook een toegankelijk publieksboek waarin levensechte verhalen en wetenschappelijke bespiegelingen elkaar afwisselen, getiteld: Voltooid leven, over leven en willen sterven, uitgegeven bij Atlas Contact, 2016.