In Tibet hoorde ik als kind het verhaal van Krisha Gotami, een jonge vrouw die zo fortuinlijk was in de tijd van Boeddha te leven. Toen haar eerste kind ongeveer een jaar oud was, werd het ziek en stierf. Overweldigd door verdriet en met het kleine lichaampje in haar armen geklemd, zwierf Krisha Gotami door de straten en smeekte iedereen die ze tegenkwam om een middel dat haar kind weer levend kon maken. Sommigen negeerden haar, anderen lachten haar uit, weer anderen dachten dat ze gek was, maar uiteindelijk ontmoette ze een wijze man die haar vertelde dat de enige persoon op de wereld die het wonder waar ze om vroeg zou kunnen verrichten de Boeddha was.
Dus ging ze naar de Boeddha, legde het lichaam van haar kind aan zijn voeten en vertelde hem haar verhaal. De Boeddha luisterde vol mededogen. Toen zei hij vriendelijk: ‘Er is maar één manier om je nood te lenigen. Ga naar de stad en breng mij een mosterdzaadje uit een huis dat nog nooit door de dood is bezocht.’
Opgetogen vertrok Krisha Gotami meteen naar de stad. Ze stopte bij het eerste huis dat ze zag en zei: ‘De Boeddha heeft me gevraagd een mosterdzaadje te halen uit een huis dat nooit de dood gekend heeft.’ ‘Er zijn in dit huis veel mensen gestorven,’ werd haar verteld. Ze ging naar het volgende huis. ‘Er zijn ontelbare sterfgevallen in onze familie geweest,’ zeiden ze daar. En zo ging ze naar een derde en vierde huis, totdat ze de hele stad af was geweest en besefte dat aan de voorwaarde van de Boeddha niet kon worden voldaan. Ze bracht het lichaam van haar kind naar het knekelveld, nam er voor de laatste keer afscheid van en keerde terug naar de Boeddha.
‘Heb je het mosterdzaadje bij je?’ vroeg deze. ‘Nee”, zei zij. Ik begin te begrijpen wat u mij hiermee wilt leren. Het verdriet maakte me blind en ik dacht dat ik de enige was die leed onder de dood.’ ‘Waarom ben je teruggekomen?’ vroeg de Boeddha. ‘Om u te vragen mij onderricht te geven over de waarheid,’ zei ze. ‘Over wat de dood is, wat er achter en voorbij de dood zou kunnen zijn en als er zoiets is, wat het dan is in mij dat niet zal sterven.’
De Boeddha begon haar te onderrichten: ‘Als je de waarheid van leven en dood wilt leren kennen, moet je dit voortdurend overdenken: er is maar één wet in het universum die nooit veranderd – dat alles verandert en dat alles vergankelijk is. De dood van je kind heeft je laten zien dat de wereld waarin we ons bevinden -samsara- een oceaan van ondraaglijk lijden is. Er is maar één weg, één enkele weg uit de onophoudelijke kringloop van geboorte en dood van samsara en dat is het pad naar bevrijding. Door je leed ben je nu voorbereid en klaar om te leren, en omdat je hart zich opent voor de waarheid, zal ik je hem laten zien. Krisha Gotami knielde aan zijn voeten en volgde de Boeddha tot het einde van haar leven. Uiteindelijk bereikt zij de verlichting, zo wordt verteld.
Uit: ‘Het Tibetaanse boek van leven en sterven’ door Sogyal Rinpoche