De afwezigheid van rumoer
in de vroeg-vroege morgen
(en zeker als door sneeuw bedekt).
In de reis naar binnen
die het lawaai van eigen gelijk
doet verstommen—
meningen, argumenten, overtuigingen …
(wat zenden en horen we oprecht?).
Door daar te komen waar
mildheid en waarachtigheid is.
In de afwezigheid van ego.
De ruimte die ontstaat om anderen
te laten praten (of: stil zijn is luisteren).
In ontmoeting, nabijheid,
in verbinding zonder woorden.
Dat wat tussen zinnen valt.
Als ontroering;
een lepel die stilstaat in de soep
(leerde ik ooit van Toon Tellegen, denk ik).
Fietsend door de polder,
over een dijk, langs een rivier
en dan ineens realiseren
dat er geen gedachten waren.
Gebeurt ook zwemmend.
Of lopend. Ofwel in beweging
die ritmisch voort kan duren.
Slag voor slag,
been voor been.
Bij schoonheid,
stomheid en schrik.
Bij een grote liefde.
Of iets dat superlekker is.
Bij poëzie, magie op een doek,
een boek,
muziek—en dan dat moment
nét voor het applaus.
Verwondering.
In ontzag voor de zee.
Onder de hemel die beweegt
van eindeloos veel sterrenstof.
Waar natuur en bovennatuur
elkaar raken. In gebedshuizen,
plekken in het bos.
In kleine offerandes,
die we voor zielenheil
en voorouders maken.
In de bouw van kathedralen,
tempels of het gebaar van een
bermmonument.
Vanwege onze geschiedenis
vol van geweld en verzoening.
En de potentie samen-mens
te zijn.
In vertrouwen
(stille hoop, geloof, liefde)
leven.